Tijdens mijn studie kunstgeschiedenis ontdekte ik dat er heel weinig vrouwen voorkwamen in kunsthistorische overzichten. Voor mijn afstudeerproject heb ik onderzoek gedaan naar de programmering van het Stedelijk Museum van Amsterdam in de periode 1955-2005. Hieruit bleek inderdaad dat er veel meer werk van mannen dan vrouwen in solo-exposities te zien was. Een gunstige ontwikkeling is het feit dat Rein Wolfs, de sinds december 2019 aangetreden directeur van het Stedelijk, heeft aangekondigd dat hij een betere balans wil aanbrengen tussen het werk van mannen en vrouwen. Ook positief was de mededeling van het in 2019 gerenoveerde Museum of Modern Art in New York dat zij het sterk verouderde presentatiebeleid gaan veranderen d.w.z. meer werk van vrouwen, ook van niet-westerse afkomst. Inmiddels heeft ook het Rijksmuseum in Amsterdam diverse vrouwen in de Eregalerij een plek gegeven.
In het algemeen gesproken zijn er de laatste jaren steeds vaker solo-exposities te zien van vrouwelijke kunstenaars en wordt bij groepstentoonstellingen meestal gestreefd naar een 50/50 verhouding man/vrouw.
De zoektocht naar vrouwelijke kunstenaars startte in 1971 met het door de Amerikaanse kunsthistoricus Linda Nochlin geschreven essay Why have there been no great women artists. Sinds die tijd is de kunstwereld wakker geworden en hebben musea steeds meer aandacht voor vrouwelijke kunstenaars. In de rubriek “Nieuws” op deze site worden belangrijke initiatieven vermeld. Aangezien het voor de programmering m.i. van invloed is wie de directeur van een museum is wordt op deze site een overzicht bijgehouden van vrouwelijke museumdirecteuren.
Hoe het verder ging
Het onderzoek van Nochlin resulteerde in 1976 in een tentoonstelling in het Los Angeles County Museum of Art. De titel van deze expositie was Women Artists 1550-1950. De begeleidende uitgebreide catalogus (373 pagina’s) werd daarmee het eerste grote standaardwerk over 83 vrouwelijke kunstenaars uit 12 landen. Van deze 83 volgt hierna een overzicht van de 6 vrouwelijke kunstenaars uit Nederland/Vlaanderen (Zuidelijke Nederlanden), die dus in de jaren zeventig van de vorige eeuw “ontdekt” werden (werk van vrouwen vond men minder mooi en minder waard; waarbij aangetekend moet worden dat hun werk daarom heel vaak op de markt werd gebracht onder de naam van hun leermeester. Een inmiddels bekend voorbeeld is Judith Leyster, leerling van Frans Hals. Haar werk werd lange tijd gezien als gemaakt door Frans Hals. Geheel ten onrechte dus. Na haar lessen bij Hals werd Judith Leyster de eerste vrouwelijke Meesterschilder, waarmee ze recht had om les te geven en een eigen atelier te stichten. Wat ze ook deed. In 1633 werd ze als eerste vrouw toegelaten tot het St. Lucas Gilde in Haarlem.
WERK VAN ZES NEDERLANDS/VLAAMSE VROUWELIJKE KUNSTENAARS
(16e/17e eeuw)
Caterina van Hemessen (Antwerpen 1527-1581)
Clara Peeters (Antwerpen 1594-1657)
Judith Leyster (Haarlem 1609 – Heemstede 1660)
Maria Sybilla Merian (Frankfurt am Main 1647 – Amsterdam 1717)
Anna Maria van Schurman (Keulen 1607 – Wiuwert 1678)
Rachel Ruysch (Den Haag 1664 – Amsterdam 1760)
In 1985 liet in New York een ludieke actiegroep van zich horen. Dit waren vrouwelijke kunstenaars die zich presenteerden onder de naam Guerilla Girls (zie foto). Ook in onze tijd laat de groep nog regelmatig van zich horen.
In Nederland zijn er twee vrouwen belangrijk geweest voor de emancipatie van vrouwelijke kunstenaars. Hun namen: Josine de Bruyn Kops en Liesbeth Brandt Corstius. Zij richtten in 1978 de Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst (SVBK) op en waren directeur van respectievelijk Museum Gouda en Museum Arnhem. Omdat het destijds nog niet vaak voorkwam dat vrouwen de leiding van een museum hadden was hun positie een uitgelezen gelegenheid om vrouwelijke kunstenaars een plek in hun museum te geven. Hun beleid luidde: Bij gelijke kwaliteit hebben vrouwen voorrang.